Compositeur
En même temps, Eric Feldbusch a accompli une carrière remarquée de compositeur. Passionné par la composition dès son enfance, il écrivit sa première mélodie à 10 ans. René Bernier, compositeur et professeur d’art dramatique au Conservatoire royal de Bruxelles, membre de l’Académie Royale et directeur de la classe des beaux-arts, notait à son sujet en 1977: “Formé à la sûre école de Fernand Quinet pour la direction d’orchestre, il bénéficia aussi des précieux conseils de ce dernier en ce qui concerne la composition”. Il a également profité des conseils de Jean Absil et de Victor Legley (un grand ami). “Il s’est affirmé comme compositeur produisant en abondance mais dont le message ne laisse jamais indifférent, comme créateur d’atmosphères en quête d’inédit. Chez lui, l’instinct prédomine et les audaces de sa plume se justifient toujours au nom du choc émotionnel” (René Bernier).
La liste de ses oeuvres déposées à la SABAM comporte 156 titres. Sa production abondante et variée tant par les instruments concernés que par le type de musique, comprend des pages lyriques (de nombreux poèmes contemporains mis en musique pour soprano ou baryton), des oeuvres pour chant et chorale, un ballet (Il Diablo Cojuelo), un opéra, des oeuvres pour grand orchestre ou pour ensembles à cordes, pour instruments à vent, des concertos, une large production de musique de chambre (solos, duos, trios, quatuors, quintettes etc.), des études pour les classes du Conservatoire, des pièces et oeuvres pour violon, alto, piano, cor, harpe, flute, clarinette etc. Feldbusch composa également une trentaine d’oeuvres, pièces brèves ou études pour violoncelle solo ou avec accompagnement, dont une adaptation pour violoncelle et orchestre à cordes (opus 77 n°2) du Concerto militaire opus 18 de Servais.
Sa plus grande source d’inspiration résidait dans son passé personnel, la guerre (Sh’ma Israël pour cordes; Thrène pour une enfance foudroyée, d’après Evtouchenko pour grand orchestre; Mein land (chant et orchestre); l’amitié (Incantation, concerto pour violon et grand orchestre en hommage à un ami décédé), mais surtout dans la littérature et la poésie (dont trois poèmes de Géo Libbrecht pour choeur mixte a cappella, partition couronnée par la Classe des Beaux-Arts de l’Académie Royale de Belgique en 1972). Il a ainsi illustré les vers de Federico Garcia Lorca dans Stances pour Ignacio Sanchez (son ami décédé lors d’une corrida) mais aussi le Cantique des Cantiques dont il exprima avec une sensibilité raffinée la luxuriance et la ferveur.
Jacques Leduc, compositeur, professeur au Conservatoire de Bruxelles et directeur de la Chapelle Reine Elisabeth, contemporain d’Eric Feldbusch, décrit son style comme suit : “Alors qu’au début de sa carrière il s’est initié aux techniques sérielles, il a progressivement orienté son écriture dans les sphères de l’atonalité sans contrainte. Sa connaissance approfondie des possibilités instrumentales et vocales lui a permis de produire des pages aux sonorités chatoyantes, aux contrastes affirmés et à l’expression diversifiée. Ses nombreuses œuvres orchestrales traduisent une multiplicité d’intentions et de caractères qui fluctuent de la gravité tragique à la fantaisie divertissante. Thrène pour une enfance foudroyée est une âpre déploration aux accents vengeurs, tandis que Pointes sèches (évocation des industries de la Meuse liégeoise et de son histoire) baigne dans une atmosphère impressionniste, pénétrée de tendresse et de fulgurances”.
Toujours selon René Bernier, Eric Feldbusch était “épris d’éclectisme, avide d’indépendance, il ne s’inféoda à nulle chapelle, faisant sien l’adage cher à Darius Milhaud ‘liberté d’abord’. Son langage aux intonations abruptes où foisonnent les intervalles distancés, aux agrégations crissantes, s’avère délibérément atonal. Au point de vue rythmique, sa métrique recherchée fuit les normes de la carrure symétrique. Point de thématisme serré, en général, mais un travail de marqueterie riche d’ingéniosité, où l’exploitation de l’“ostinato”, bat son plein, le tachisme sonore l’emportant sur la courbe linéaire. Quant à l’orchestration, davantage incisive que diaprée, elle se garde des empâtements, à l’affût de trouvailles de timbres”.
Ses oeuvres, de tendances essentiellement soit postsérielles, soit post-dodécaphoniques ou encore polytonales, ont été jouées dans de nombreux pays et notamment en Allemagne, Pologne, France, Russie, Tchécoslovaquie, Espagne, Italie, Israël, Canada, Japon, U.S.A., et en Australie et retransmises par différentes chaînes de radio et de télévision en Belgique, en Europe, aux USA, et au Canada.
La Fondation privée Eric Feldbusch dispose du registre chronologique et manuscrit établi par Eric Feldbusch, dans lequel il a répertorié toutes ses compostions, avec annotation des lieux et dates de création ainsi que le nom de l’orchestre et de son directeur ou de l’interprète. Ce registre comprend 172 œuvres composées entre 1936 et 2002.
La Fondation dispose de presque toutes les partitions originales et manuscrites des œuvres reprises dans ce registre.
La Fondation dispose de nombreux enregistrements d’œuvres composées par Eric Feldbusch ou d’interprétations d’œuvres classiques jouées par lui. Ces enregistrements d’époque existent sur des supports microsillons (78 et 33 tours) ainsi que sur des bandes magnétiques et des CDs.
La Fondation met tout en œuvre pour compléter cette collection d’enregistrements et pour sauvegarder le tout sous forme digitale.
Componist
Gelijktijdig met zijn bezigheden als cellist, dirigent en pedagoog bouwde Eric Feldbusch een opmerkelijke carrière als componist uit. Gepassioneerd door het componeren sinds zijn prille jeugd, schreef hij zijn eerste melodie op zijn tiende. René Bernier, componist en leraar dramatische kunst aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel en directeur van de Klas Schone Kunsten van de Koninklijke Academie, schreef over hem in 1977: “Gevormd aan de nauwkeurige school van Fernand Quinet voor orkestleiding, kon hij genieten van de waardevolle raadgevingen van laatst genoemde wat het componeren betreft”. Feldbusch kreeg eveneens raad van Jean Absil en van Victor Legley, een van zijn goede vrienden.
Feldbusch bevestigde zich als een componist “die overvloedig produceerde, wiens boodschap nooit ongevoelig laat, en als sfeerschepper steeds op zoek naar vernieuwing. Bij hem overweegt het instinkt en zijn stoute pen rechtvaardigt zich steeds omwille van de emotionele shock” (René Bernier).
156 van zijn werken werden neergelegd bij SABAM. Zijn productie is overvloedig en zeer gevarieerd, zowel qua bezetting als qua genres. Feldbusch componeerde lyrische stukken (veel hedendaagse gedichten werden op muziek gezet voor sopraan of bariton), werken voor zang en koor, een ballet (Il Diablo Cojuelo), een opera, werken voor symfonisch orkest of voor strijkorkest, voor blaasinstrumenten, concerto’s, kamermuziek (voor solo, duo, trio, kwartet, kwintet, …), studies voor de conservatoriumklassen, werken voor viool, altviool, piano, hoorn, harp, fluit, klarinet. Voor cello componeerde Feldbusch een dertigtal werken, korte stukken of studies voor cello solo of met begelei-ding. Daaronder ook een celloconcerto. Hij maakte ook een bewerking voor cello en strijkorkest (opus 77 n°2) van het Concerto militaire opus 18 van François Servais.
Een grote inspiratiebron was zijn persoonlijke verleden, met thema’s als de oorlog (Sh’ma Israël, voor strijkers; Thrène pour une enfance foudroyée, naar het werk van Evtouchenko voor groot orkest; Mein land voor zang en orkest). Een ander thema is vriendschap (Incantation voor viool en orkest – ter ere van een overleden vriend). Hij liet zich ook vaak inspireren door de literatuur en de poëzie. Zo schreef hij muziek op Trois poèmes van Géo Libbrecht voor gemengd koor a capella en verklankte hij de verzen van Federico Garcia Lorca in Stances pour Ignacio Sanchez (zijn vriend overleden tijdens een corrida). In Cantique des Cantiques gaf hij met een geraffineerde gevoeligheid uitdrukking aan weelderigheid en vurigheid.
Jacques Leduc, componist, leraar aan het Conservatorium van Brussel en directeur van de Muziekkapel Koningin Elisabeth, omschrijft de stijl van zijn tijdgenoot: “terwijl hij zich in het begin van zijn loopbaan de seriële technieken eigen maakte, heeft hij op progressieve wijze zijn schrijfstijl georiënteerd naar de grenzeloze atonale sferen. Zijn diepgaande kennis van de instrumentele mogelijkheden alsook de stemmogelijkheden stelden hem in staat bladzijden te vullen met kleurrijke klanken, met sterke contrasten en gediversifieerde expressies. Zijn vele orkestrale werken vertolken een veelvoud aan gevoelens en karakters die overvloeien van tragische ernst naar vermakende fantasie. Trène pour une enfance foudroyée (klaagzang) is een bittere klaagzang met wraaknemende accenten, terwijl Pointes Sèches (beschrijving van de Luikse industrieën en hun geschiedenis) baadt in een sfeer van impressionisme, doordrenkt van tederheid en flikkeringen.”
Volgens René Bernier was Eric Feldbusch “bezeten door eclecticisme, gretig naar onafhankelijkheid, hij sloot zich bij geen enkele strekking aan, maakte zich het adagio ‘vrijheid eerst’ van Darius Milhaud eigen. Zijn taal met steile intonaties waar gespreide toonafstanden overvloedig voorkomen, met krassende samenvoegingen, blijkt bewust atonaal. Op ritmisch vlak ontvlucht zijn streven naar metriek de normen van een symmetrische uitbouw. Zeker geen samengedrukte thema’s, maar, in het algemeen, een mozaïek rijk aan spitsvondigheid, vindingrijkheid, waar het gebruik van het ostinato volop tot uiting komt, het helder klinkend tachisme de bovenhand haalt op de lineaire curve. De orkestratie, die veeleer scherp is dan veelkleurig, behoedt zich voor zwaarwichtigheid, en heeft steeds oog voor het vinden van nieuwe klanken”.
Zijn werken zijn werken, voornamelijk tendens hetzij post-serieel, hetzij post-dodecaphonidch dan wel polytonaal, werden in verschillende landen gespeeld, waaronder Duitsland, Polen, Frankrijk, Rusland, Tsjecho-Slowakije, Spanje, Italië, Israel, Canada, Japan, USA en Australië en uitgezonden door verschillende radio- en televisiezenders in België, in Europa, in de VS en in Canada.
De private Stichting Eric Feldbusch beschikt over het cronologisch en eigenhandig geschreven register opgemaakt door Eric Feldbusch, waarin hij al zijn composities heeft gerepertorieerd met vermelding van de plaats en datum van creatie alsook de naam van het orkest en dirigent of van de vertolker. Dit register bevat 172 werken die gecomponeerd werden tussen 1936 en 2002.
De Stichting beschikt over bijna alle originele partituren en handgeschreven werken die opgenomen zijn in dit register.
De Stichting bezit meerdere opnames van de werken geschreven door Eric Feldbusch alsook van klassieke meesterwerken die hij interpreteerde. Deze opnames van destijds bestaan onder de vorm van vinylplaten (78 en 33 toeren) alsook bandopnames en Cd’s.
De Stichting zet alles in het werk om deze verzameling te vervolledigen en om alles te bewaren
Composer
In parallel with his work as a cellist, conductor and pedagogue, Eric Feldbusch built a remarkable career as composer. Passionate about composition since early childhood, he was only 10 when he composed his first melody. René Bernier, composer and teacher of dramatic arts at the Conservatoire royal de Bruxelles, member of the Belgian Royal Academy and director of its Fine Arts Class, wrote about him in 1977: “Taught in the precise school of Fernand Quinet for conducting, he also benefited from the latter’s worthy advice in regards to composition”. Eric Feldbusch also enjoyed the advice of Jean Absil and Victor Legley, a close friend.
René Bernier continued: “He established himself as a composer producing abundance, of which the message never leaves you indifferent, and a creator of atmospheres always searching for originality. For him, instinct rules and the audacity of his pen is always justified in the name of emotional shock.”.
156 of his compositions were submitted to SABAM (Belgian association of authors, com-posers and publishers). His abundant and diverse production offers a large variety of instruments and musical styles. It consists of lyrical pieces (many contemporary poems translated into music for soprano or baritone), works for singers and choir, a ballet (Il Diablo Cojuelo), an opera, pieces for symphonic orchestra or string orchestra, for wind instruments, concertos, a large chamber music production (solo, duets, trios, quartets, quintets, etc.) studies for the classes of the Conservatoire, works for violin, viola, piano, horn, harp, flute, clarinet, etc. Feldbusch also composed about thirty works, short pieces or studies for cello solo or cello with accompaniment. Among those titles are a cello concerto and an adaptation for cello and string orchestra (opus 77 n°2) of the “Concerto militaire” opus 18, composed by Servais.
His main source of inspiration has its roots firmly anchored in Eric’s personal past and is influenced by the war (Sh’ma Israël, for strings; Thrène pour une enfance foudroyée, after the work of Evtouchenko, for large orchestra; Mein land for orchestra and voice). Another theme is friendship (Incantation, concerto for violin and orchestra, composed in honour of a deceased friend). Another large source of inspiration was literature and poetry (Trois poêmes de Geo Libbrecht for mixed a cappella choir, which received an award of the Fine Arts Class of the Belgian Royal Academy in 1972). He also illustrated the verses of Federico Garcia Lorca in Stances pour Ignacio Sanchez (his friend who had died in a bullfight). In his musical rendition of the Song of Songs in Cantique des Cantiques he expressed its luxuriousness and fervor with a refined sensibility.
Jacques Leduc, contemporary of Feldbusch and composer, professor at the Conservatoire Royal de Bruxelles and director of the Queen Elisabeth Music Chapel, described Eric’s style as follows: “Although in the beginning of his career, Eric Feldbusch was seduced by serialist techniques, he progressively moved to atonality without any constraints.
His deep knowledge of instrumental and vocal possibilities allowed him to fill pages with brilliant tones, with asserted contrasts and diversified expressions. His numerous orchestral works express a multitude of intentions and characters ranging from tragic severity to entertaining fantasy. Thrène pour une enfance foudroyée is a bitter lamentation with vengeful accents, while Pointes sèches (evoking the industries along the Meuse in Liège and their history) is bathed in an impressionist atmosphere steeped in tenderness and sparkling brilliance”.
Still according to René Bernier, Eric Feldbusch was “enamored by eclecticism, eager of independence; he refused to submit to any chapel, taking over the adage of Darius Milhaud: ‘Freedom first!’ His language full of abrupt intonations, where large musical intervals and screeching notes abound, is intentionally atonal. As far as rhythm is concerned, his re-searched metrics escapes the norm of symmetric patterns. No strict themes, in general, but a work of marquetry rich in ingenuity, where the intensive use of ostinato sounds is at its height and the abstraction of acoustic tachisme is more important than any linear curve. His orchestration is more incisive than colorful, avoids heaviness and searches for new sounds”.
His works, tending mainly either towards the post-serial or post dodecaphonic, or even polytonal, have been played in many countries, including Germany, Poland, France, Russia, the Czech Republic, Slovakia, Spain, Italy, Israel, Canada, Japan, the USA, and Australia and broadcast on different radio and television channels in Belgium, in Europe, in the USA and in Canada.